Een groep jonge studenten van de Universidad del Oriente uit Santiago de Cuba, startte in 1993 Septeto Nabori. Inmiddels is het gezelschap uitgegroeid tot een organisch orkest dat net ze gemakkelijk de son als de rumba en guaracha’s speelt. Dat bewijzen ze op hun derde cd ‘Conmigo No Se puede’. Tropentheater (Amsterdam) 12 okt. 2012 / Rasa (Utrecht) 2 nov. 2012 en Latin Dance Night (Groningen) 10 nov. 2012

Opvallende is de markante stem van Iván Antonio Rodriguez Nuñez. Hij zingt met een logisch gemak, een prachtige dictie en heeft een buitengewoon mooi timbre in de hoogte. Hij wordt bijgestaan door coherente, meerstemmige zang en doortastende trompet alliteraties die zorgen voor de ornamenten en omspelingen. Septeto Nabori speelt naast hun eigen repertoire ook stukken van Cubaanse componisten zoals Benito Antonio Fernández Ortiz. Een componist die veel muziek schreef in de trova stijl, geboren in  Santiago de Cuba 1901 en stierf in 1982. Van hem is het prachtige ‘A romper el Coco’.

Bijzondere stukken zijn verder het openingslied en titelstuk ‘Conmigo No Se puede’ en ‘Diosa de la Tarde’, geschreven door de Abel delgado Pérez, de bassist van Septeto Nabori.

In de jaren ’90 ontstaat er in Santiago de Cuba, de tweede stad van Cuba, een opleving van de son en de trova. Een herwaardering waar Septeto Nabori handig op inspeelde. Santiago de Cuba ligt in het zuiden en is daardoor minder beïnvloedbaar (door o.a. Amerika) in tegenstelling tot de hoofdstad Havana, waar de hele wereld aanschuift.

Septeto Nabori groeide sinds 1993 uit tot een gerenommeerd orkest, maakte drie cd’s en gaf veel concerten in Cuba en Europa: waaronder Nederland tijdens het Festival Dias Latinos en het Bevrijdingsfestival 2008 in Wageningen.

De naam van de groep refereert aan de strikte klasse vorming van de Taino indianen, de oorspronkelijke bewoners van het Caribisch gebied en dus ook Cuba. Hun stammen waren verdeeld in de bovenklasse: de nitaino en de lagere klasse de nabori

  • Septeto Nabori: ‘Conmigo No Ne puede’ (Música Fundamental)

© Mattie Poels.